Omhoog gaat het. Het gebied wordt ruiger. Grillig gevormde rotsen, overal.
Bij het stadje Ganges is de Hérault nog een min of meer een gewone rivier. Daarna wordt het uitzicht specialer en wisselen de verrassingen langs de weg elkaar in snel tempo af. De talloze beekjes links en rechts die eerder nog vriendelijk kabbelden, stromen steeds sneller.
De D25 klimt verder, op weg naar … de Cevennen!
Het landschap verandert. Geen boerenhoeven meer, zelfs helemaal geen bebouwing. In plaats daarvan ravijnen en afgesleten bergkammen.
Hier en daar een kudde schapen die eindeloos op een droge grasspriet kauwen. En je voelt, nee je wéét dat er iets bijzonders aankomt.
En inderdaad, dan ineens is daar, niet ver van Blandas: het Cirque de Navacelles, een enorme cirkelvormige vallei. Een bijna perfect rond en nogal diep gat in de aarde. Een keteldal, volgens de kenners.
Het dal lijkt nog het meest op een krater van een vermoeide vulkaan. Maar het Cirque de Navacelles, tegenwoordig Werelderfgoed, is ‘gewoon’ het gevolg van weer en wind; van drie miljoen jaar glaciale erosie. Van allerlei waterlopen – vooral die van de rivier de Vis – die oneindig door dit bergachtige gebied trokken. Van vriezen en dooien. Met een schoon, hoefijzervormig dal tot gevolg.
De vergelijking dringt zich op met die andere droomplek in Zuid-Frankrijk, de Gorges du Verdon, een paar honderd kilometer verderop. Een kloof in de aarde van bijna Grand Canyon-achtige proporties. Ook daar kun je eindeloos naar beneden staren terwijl lichtval en schaduw telkens weer veranderen.
Maar daar zijn we nu niet. We zijn in de Cevennen. Voor mij is dit het gebied waar je naartoe gaat als de Provence je even teveel wordt.
Natuurlijk, de Provence en de Côte d’Azur zijn prachtig, met hun pittoreske dorpen, mondaine steden als Aix-en-Provence en Nice, de nostalgie van parfumstad Grasse en de rauwe bedrijvigheid in Marseille … Allemaal niets mis mee, maar na drie weken vind ik het heerlijk om er weg te zijn, om bij een cave coopérative voor weinig een verdraaid lekker wijntje te kopen zonder die vaste riedel over terroir, tannique en présence aromatique.
Wat overigens niet wegneemt dat ook hier, bijvoorbeeld in het gebied Pic Saint-Loup veel prachtige, toonaangevende wijnen worden gemaakt. Omdat de Bourgogne te vol gebouwd is met wijngaarden, komen steeds meer specialisten naar de Cevennen, waar nog ruimte is om hoogwaardige wijnen te produceren.
En wat is het hier mooi! Anders. In de berghellingen zijn vaak tot op grote hoogte terrassen uitgehakt voor de zijdeteelt.
Natuurlijk, de Cevennen waren van oudsher het gebied waar kastanjes groeiden. Maar al in de 13e eeuw werd hier ook de witte moerbei geplant, om eens te kijken hoe de zijderups zou reageren.
Het duurde even. Maar de zijdeteelt kwam echt op gang toen in 1709 tijdens Le Grand Hiver (het vroor streng tot diep in de maand mei!) alle kastanjebomen bevroren en zijde hét alternatief bleek. Het ging in één keer razendsnel en leidde tot wat ze in de Cevennen hun eigen Gouden Eeuw noemen.
Overal, maar vooral in de buurt van Anduze en Saint-Ambroix, werden van die nu zo typerende, boerenhoeves gebouwd, met een speciale ruimte voor de kweek van de zijderups. Je komt ook de spinnerijen nog tegen: hoge gebouwen met van die karakteristieke nissen in boogvorm.
Het is allemaal nog zichtbaar, maar ook dit feest kon niet duren. Vraag een inwoner van de Cevennen naar La Pébrine en hij begint alsnog te huiveren: de schimmelziekte die halverwege de 19e eeuw de kop opstak, decimeerde de zijderups. De in allerijl te hulp geroepen en destijds al heel beroemde Louis Pasteur verzon nog een truc – hij scheidde de besmette rupsen van de rest – maar het was al te laat.
Toen de zijde-industrie weer op gang kwam, bleken de concurrenten in Azië goedkoper te zijn. Even later maakte de uitvinding van nylon (nepzijde) definitief een einde aan de Cevennen als terroir de soie.
Maar de Cevennen zijn gebleven. Verarmd, maar niet verslagen. En de laatste jaren doen de dorpen hun best om de boel weer op te knappen. Letterlijk: wegen worden opnieuw bestraat, er wordt nieuwe verlichting aangebracht de fontein wordt weer schoongemaakt en aangezet. Het resultaat mag er zijn. Frisgewassen dorpjes zoals Sauve zijn echt een bezoekje waard.
Maar dé boost voor het gebied is natuurlijk het indrukwekkende, al veelbeschreven snelwegviaduct bij Millau. Stond je vroeger eindeloos in de file om de Cevennen te bereiken, nu rij je er probleemloos naar toe. Met als enige risico dat je er misschien niet meer stopt en snel doorheen rijdt, op weg naar de Middellandse Zee. En dat zou zonde zijn, want juist in de ruige, vaak nog niet verpeste berggebieden van de Cevennen is het goed en vaak opvallend relaxed toeven.
Met de kano of kayak door de gorges van de Tarn, de Hérault, de Tarof of de eerdergenoemde Vis. Of gewoon de wandelschoenen aan, en stappen over de weidse hoogvlakten. Letterlijk in de eeuwenoude voetsporen van de schapen.
Immers, toen vroeger in de valleien het voedsel schaars werd, trokken schapen, net als de andere dieren, instinctief naar de malse weiden hogerop. De tocht bergopwaarts verliep langs eigen gebaande paden. Die paden zijn soms karrensporen geworden, soms zelfs autowegen. Maar in de bergen zijn ook nog authentieke paden te vinden die tot op de dag van vandaag worden gebruikt voor de jaarlijkse trek van schaapskuddes, met een mooi woord les drailles genoemd.
Er zijn nog drie van die drailles, genoemd naar hun einddoel: la draille d’Aubrac, la draille de la Margeride en la draille du Languedoc.
Zo rond 15 juni gaat de schapentrek vanuit de dorpen in de valleien omhoog. En zoals dat in Frankrijk gaat: niet onopgemerkt.
In de dorpen is er altijd een feest rond deze schapentrek, ook al worden er beduidend minder schapen gehouden dan vroeger (naar schatting zijn er zo’n twintigduizend over).
Iets minder schattig: het jaarlijkse feestje met stieren in een aantal dorpen en steden.
Voor de toeristen is de Course Camarguaise in het stadje Uzès misschien de bekendste.
Tijdens de jaarlijkse feestweek, begin augustus, worden 45 stieren door de straten gestuurd, op weg naar de arena. Daar houdt de overeenkomst met de felomstreden stierenloop in het Spaanse Pamplona dan ook direct weer op, want de stieren in Uzès hebben niets bloeddorstigs. Integendeel.
Bovendien worden ze keurig begeleid door een aantal ruiters in gesloten formatie. Het loopt nooit uit de hand en bloed komt er al helemaal niet aan te pas. Niet bij de stieren en gelukkig ook niet bij de omstanders.
Ook in de rest van de Cevennen vinden spelletjes met stieren plaats. Tot zijn verbazing constateert de Nederlander Ralph de Graaf dat ‘zijn’ dorpje Saint-Hippolyte-du-Fort elke zomer vier dagen lang wordt afgezet voor stierengevechten.
Je verwacht een behoorlijke happening, maar dat valt tegen. ‘Ja, er komt een aantal paarden langs,’ vertelt hij, ‘met daarachter een paar stieren. De stoere mannen van het dorp proberen de stier te pakken. De één bij zijn staart, de ander bij zijn hoorns. Er is er ook weleens eentje die probeert op een stier te gaan zitten… En dat drie keer per dag.’
‘Er wordt heel veel heisa om gemaakt,’ lacht De Graaf, die hier vorig jaar een luxe chambres d’hôtes begon. ‘Maar het stelt allemaal niet zoveel voor. In Uzès heb je nog 45 stieren. Hier zijn het er zes, begeleid door elf paarden!’
Het tekent nog maar eens de Cevennen. Het gebied is misschien groots en meeslepend om te zien, maar het is ook bescheiden en soms aangenaam kneuterig. En charmant, zoals het oude stoomtreintje met zijn open wagons tussen Anduze en Saint-Jean-du-Gard.
Met zijn traject van veertien kilometer zal hij Great Railway Journeys of the World niet halen, maar iedere passagier is steeds opnieuw stupéfait als de trein langzaam tot stilstand komt midden op een mooie brug, zodat je even van het magistrale uitzicht kunt genieten.
Beneden in het heldere rivierwater wordt gezwommen. Links en rechts heb je zicht op de weelderig begroeide rotsen. En boven dat alles staat die warme Franse zon. Ik denk opnieuw wat ik hier altijd denk: de Cevennen zijn de rustige, weelderige achterkant van de Provence.
Dit artikel verscheen eerder in En Route